In de tijd dat Urk nog een eiland in de Zuiderzee was, vormde de winter een bijzondere uitdaging. Wanneer de zee dichtvroor, werd het eiland geïsoleerd van de buitenwereld. In deze barre omstandigheden kwam de ‘ijsvlet’ in actie: een speciaal ontworpen boot uitgerust met glij-ijzers, die zowel over ijs als door open water kon worden voortbewogen. Deze vletten waren essentieel voor het transport van voedsel, post en het verlenen van medische hulp tijdens de strenge winters.
De Urker vereniging ‘Hulp en Steun’
In 1897 werd op Urk de vereniging ‘Hulp en Steun’ opgericht. Deze organisatie beheerde meerdere ijsvletten en coördineerde reddingsacties voor schepen die vastzaten in het ijs. De bemanning van de ijsvlet, de ‘ijslopers’ genoemd, trotseerde vaak levensgevaarlijke omstandigheden om hulp te bieden en verbindingen met het vasteland te onderhouden. Deze tochten stonden bekend als ‘bloedreizen’ vanwege hun gevaarlijke en uitputtende karakter.
In het Urker dialect wordt met ‘bloedreis’ nog steeds een ‘hachelijke tocht’ bedoeld.
De laatste tocht
Met de aanleg van de dijk naar de Lemmer in 1939 en later de opening van de weg naar Emmeloord in 1948, verloor de ijsvlet zijn functie.
Toen dreigde de laatste overgebleven houten ijsvlet, gebouwd vóór 1870, te worden afgedankt en als brandhout te eindigen.
Dankzij het initiatief van oud-voorzitter van Hulp en Steun, Lubbertje (Lub) Kramer, werd de vlet echter in 1949 geschonken (tegen een onkostenvergoeding van 75 gulden) aan het Zuiderzeemuseum in oprichting in Enkhuizen, waar hij tot op de dag van vandaag wordt bewaard.
De laatste tocht van de ijsvlet voerde naar Enkhuizen. Niet over het ijs, maar over de weg: vastgebonden op een transportwagen.
De bloedreis nagespeeld
In datzelfde jaar werd in Enkhuizen een ‘Urkerdag’ georganiseerd. Het nieuwe museum zou al geopend moeten zijn, maar die opening werd een jaar uitgesteld. In plaats daarvan werd in de Drommedaris van de ‘Geuzenstad’ een ‘Zuiderzee Tentoonstelling’ georganiseerd. Naast de ‘Urkerdag’ werden ook een ‘Spakenburgerdag’ en een ‘Markerdag’ georganiseerd. Vol deelnemers in klederdracht, met muziek, toespraken, dans en voordrachten. In een ander, kort, fragment is de Urker dorpsdichteres Mariap van Urk te zien, die een toespraak houdt.
Misschien is de vlet op die dag wel feestelijk aan het Zuiderzeemuseum overhandigd, dat zou ik eens na moeten zoeken.
In het fragment zien we in ieder geval hoe de ijsvlet werd gebruikt. De ‘sterke mannen’ bonden ijzers onder hun voeten om grip te krijgen op het ijs. De ijsvlet werd vooruit geduwd of getrokken. Zeilen hielpen de ijsvlet wat meer ‘goffie’ te geven.
De Urker dichteres Mariap schreef in één van haar bundels: ‘De leden van de bemanning hadden het niet gemakkelijk, hoor! ’s Morgens vroeg kregen zij, voor hun uitvaart, eerst een bord erwten of bonen voor “vastigheid” in de maag. Daarna werd gebeden voor een goede overtocht. […] De tocht ging via Schokland, over de Ramspol naar Kampen. […] Was de vlet in zicht op Urk, na ’n moeizame tocht, dan liepen de jongelui van ons eiland de bemanning tegemoet, de zelen of spantouwen werden dan overgenomen, en de ijsvletters liepen achter de jongkerels aan. Dat was een triomftocht. […] Wat niet verdwenen is, dat is de rheumatiek, niet te verwarren met romantiek, van alle vissers die tot de bemanning van deze schuit hebben behoord. En in een hoekje van de kast staat nog wel het flesje “pérecheulie” (pijlrogolie) dat moeder de vrouw maar vast klaarzette, als onfeilbaar middel, om de oververmoeide gewrichten op gang te helpen, na een “bloedreis”.’ (Mariap van Urk, Urker ambachten en bedrijven. Enkhuizen: Vereniging van Vrienden van het Zuiderzeemuseum, 1955, p. 39.)
Deze toelichting hoort bij het gedicht ‘De ijsvlet’, dat in dezelfde bundel verscheen. Misschien droeg ze (een eerdere versie van) het gedicht wel voor tijdens de Urkerdag in Enkhuizen? Als handeling van overhandiging?
In De Waterkampioen (1951, no. 883 (feb), p. 69) schrijft drs. A. Schaper: ‘Ontroerend is de “Ode aan de oude Urker ijsvlet” gedicht door Mariap van Urk ter gelegenheid van deze overdracht, waarin zij de prestaties van de ijsvlet en de ontberingen van zijn dappere bemanning bezingt.’
De ijsvlet.
Oude, trouwe Urker ijsvlet!
Bitter stevig vastgesnoerd,
Werd jij, boven op een auto
Naar de Geuzenstad gevoerd.
Over Zwolle, Utrecht, Mokum
Ging je! Voor je laatste reis!
Zal het wéér een “bloedreis” worden,
Net als vroeger, over ’t ijs?
Menig barre Noordpool-winter
Heb je goede dienst gedaan:
En je voerde post en kranten,
Ja óók levensmidd’len aan.
Op je allerláátste “ijsreis”
Zat een stoomboot in de knel
Tussen huizenhoge schotsen
In ’t Zuid-West, zeg, weet je wel?
Hier van Urk af nauw’lijks zichtbaar
Seinde men, uit bitt’re nood,
Vrouwen en zelfs kind’ren waren
In gevaar op deze boot.
Dapp’re mannen waagden ’t leven,
Grepen spaak en roer en touw,
Gingen onverschrokken vóórwaarts,
Ondanks vorst en felle kou.
Piepend’ knarsten j’oude ijzers
Krakend’ ging ’t gebinte mee…
Wieg’lend, schuivend, zeilend, glijdend,
Zeulde de bemanning mee.
God beloonde ’t ernstig streven:
Vrouw en kind werd rijk gered:
En in menig Urker woning
Steeg een vurig dankgebed.
In het Zuiderzeemuseum,
Treft men vele dingen aan…
Doch ik smeek U, laat de ijsvlet
Op een éreplaatsje staan!
De ijsvlet van Schokland
Niet alleen op Urk, maar ook in andere Zuiderzeeplaatsen zoals Schokland, Spakenburg, Wieringen en Marken werden ijsvletten gebruikt. Deze boten waren cruciaal voor het onderhouden van verbindingen tijdens strenge winters. Zo onderhielden de bewoners van Schokland contact met Kampen.
Op Schokland, de Middelbuurt, is nog de schuur te vinden van de Schokker ijsvlet. De ‘IJsloperschuur’ is tegenwoordig een Rijksmonument. Het ligt wat verscholen achter de niet-authentieke museumgebouwen in ‘Zuiderzeestijl’. De ijsloperschuur is wel authentiek, al is in de loop van de jaren natuurlijk veel houtwerk vervangen.

En de ijsvlet zelf? Die heeft de tijd helaas niet overleefd. Het zou nog eens een mooi kunstproject zijn om een ijsvlet na te bouwen…
‘Voor wat een bloedreis werd geheten’
Tegenwoordig herinnert een kunstwerk bij de ingang van het ‘oude dorp’ op Urk, gemaakt door kunstenaar Piet Brouwer, aan de moedige tochten van de ijsvletbemanningen. Bij het monument zijn de namen van de deelnemers aan de laatste tocht te vinden, namelijk: Albert van Veen, Reijer Post, Tiemen Weerstand, Cornelis Bakker, Hessel van Urk, Jaap van Veen, Jan Bakker, Jan Wakker, Teunis Pasterkamp en Johannes van Veen.
Het is mij onduidelijk of deze mannen ook in het bovenstaande filmfragment te zien zijn, of dat dit om andere Urkers gaat.

Bij deze ijsvlet – op schaal – schreef ‘meester’ Tromp de Vries een prachtig gedicht.
Een raadselachtig fenomeen:
tien mannen die welhaast verloren
in dichte nevels om zich heen,
hun hakken in de schotsen boren.
Ze zijn nu gans en al alleen,
er is geen mistsein meer te horen,
en ’t licht dat van de vuren scheen
ging in de grauwe nacht verloren.
Ze stonden met z’n allen klaar
voor wat een bloedreis wordt geheten,
en hebben huis en haard vergeten
om in een tocht zo bang en zwaar,
en menigmaal in doodsgevaar,
zich met hun element te meten
Door de prominente plek van het monument wordt de herinnering aan de ijsvlet levend gehouden.
Begin 2018 gooide de Urker afdeling van de ChristenUnie nog een balletje op om de ijsvlet uit het Zuiderzeemuseum terug naar Urk te houden. Zo’n object hoort toch op Urk thuis? Een mooie campagnestunt misschien, maar ze vergaten voor het gemak van hoeveel belang de juiste conservering van zo’n minstens 150 jaar oud schip is.
Een ereplaats
De Urker ijsvlet werd in 1949 gered van de stook.
En er gebeurde waar dichteres Mariap op hoopte: al decennia heeft de Urker ijsvlet een ereplek in de vaste tentoonstelling van het Zuiderzeemuseum, onder collectienummer ZZM 000589.

Voor deze post heb ik dankbaar gebruik gemaakt van: het artikel ‘IJsvlet gered van de sloop’, geschreven door Lub van den Berg, verschenen in het ‘Urker Volksleven’, mei 2020; de objecten van het Zuiderzeemuseum in de Zuiderzeecollectie (zie verwijzingen hierboven); de pagina op de website Flevolands Erfgoed over de ijsvlet door Piet Brouwer.
Geef een reactie