Gerrit Achterberg geldt voor mij als één van de grootste dichters uit de Nederlandse literatuur, zo niet de grootste. Eerder sprak ik al over zijn biografie, door Wim Hazeu in een podcast. Ook wijdde ik eens een longread over de link tussen Gerrit Achterbergs gedicht “Ichtyologie”, Boudewijn Büch en de prehistorische vis, de coelacanth.
Het onderwerp van dit artikel is “Hulshorst”, de naam van een plaatsje in de Veluwe en de titel van één van de bekendere gedichten van Gerrit Achterberg. Er is al veel over dit gedicht geschreven in de secundaire literatuur. Uw eigen literaire toerist was ook zeer gefascineerd door het verhaal, dook de boeken in en zocht foto’s van een eerder bezoek op.
Het gedicht “Hulshorst” verscheen voor het eerst in “Werk. Het boek der Jong-Protestantsche letterkunde”, in 1936.1 Later nam Achterberg het gedicht op in “Eiland der ziel”, de bundel die in 1939 het licht zag. Het gedicht bestaat uit dertien regels en is in een vrije vorm geschreven.
Hulshorst
Hulshorst, als vergeten ijzer
is uw naam, binnen de dennen
en de bittere coniferen,
roest uw station;
waar de spoortrein naar het noorden
met een godverlaten knars
stilhoudt, niemand uitlaat,
niemand inlaat, o minuten,
dat ik hoor het weinig waaien
als een oeroude legende
uit uw bossen: barse bende
rovers, rans en ruw
uit het witte Veluwhart.
– Gerrit Achterberg, uit: Verzamelde Gedichten, 1972.
Hulshorst is een klein dorpje in de gemeente Nunspeet, dat 1988 inwoners groot is. Het dorp ligt in het hartje van de Veluwe, een bosrijke en landelijke omgeving.2 Het dorp zal nu niet veel anders zijn dan ten tijde van Achterberg.
Gerrit Achterberg moet dit gedicht geschreven hebben tijdens één van zijn bezoeken aan Bep van Zalingen, die in Oldebroek woonde en werkte. De enige manier om dit plaatsje te bereiken, was per trein. Vanaf station Hulshorst is het nog zo’n twintig kilometer fietsen door de bosrijke omgeving.
Het gedicht rept over een “spoortrein naar het noorden”, die “stilhoudt, niemand uitlaat, niemand inlaat”. Een herkenbaar beeld: een gewoonte die doorgaat, al lijkt het nut ervan te ontbreken. De regels ademen ook eenzaamheid: station Hulshorst, een klein stationnetje langs de Veluwelijn, werd inderdaad weinig gebruikt, op de hoogseizoenen na.
De voormalige stationschef Aalt van Asselt merkte deze eenzaamheid ook op. “Eindeloos duurden de uren in die wintermaanden. Vooral de avonden konden ondragelijk zijn. Er waren van die dagen bij dat je twee, drie kaartjes verkocht en dat was dan dat”, zo vertelde hij een journalist van het Reformatorisch Dagblad.3
Voor ik verder op het gedicht inga, nog even over het stationnetje. Station Hulshorst werd op 20 augustus 1863 geopend4 en maakte onderdeel uit van de Centraalspoorweg, de lijn van Utrecht naar Kampen.5 Het station werd voornamelijk gebruikt door de upperclass (rondom het station zijn landgoederen te vinden van adellijke families). Verder maakten voornamelijk recreanten gebruik van het station. Ook stond het bekend als station bij uitstek voor een rendez-vous: een (geheim) afspraakje tussen geliefden.
Over naar de poëzie. Ik was achttien, studeerde Journalistiek aan de hogeschool in Zwolle (zonder succes, na vier maanden was ik een illusie armer) en droeg altijd “Het weerlicht op de kimmen” en “Voorbij de laatste stad” in mijn rugzak, twee bloemlezingen van Achterberg. Het was rond deze tijd dat mijn fascinatie voor Achterberg begon en het literaire toerisme begon te prikkelen. “Hulshorst” was één van de gedichten die mij het meeste aangreep.
Dit komt voornamelijk door de directheid van Achterberg. Met zo min mogelijk woorden, die op de juiste manier zijn geordend, schept hij een zuiver beeld, dat vaak omringd wordt door nevel, mystiek. De “dennen” en “bittere coniferen” roepen verstilling, misschien dood op. Dit gevoel wordt kracht bijgezet door het “vergeten ijzer” en het roestende station, en de “spoortrein naar het noorden”, die “met een godverlaten knars stilhoudt, niemand uitlaat, niemand inlaat”.
Zouden deze beelden van verstilling en dood alleen een schets van het stationnetje zijn? Ik denk het niet. In de biografie van Gerrit Achterberg valt te lezen welke moeizame relatie hij met Bep van Zalingen had.6 En dan is er natuurlijk het thema van de (ge)dode geliefde, welke misschien te herleiden valt tot de beginregels “als vergeten ijzer is uw naam”? Heel veel gedichten van Achterberg ademen dit thema en daarbij moeten we natuurlijk Achterbergs moord op zijn hospita noemen, alhoewel dit thema daarvóór al in zijn gedichten aanwezig was.
Een bruggetje dat ik niet nalaten kan hier te maken is de link met het nummer “A Forest” van The Cure. In dit lied is de hoofdpersoon in het bos op zoek naar een (niet bestaande?) liefde. Hij beseft dit in het derde couplet, als hij verdwaald is in het woud, dat zijn woorden opslokt: “the girl was never there / it’s always the same / I’m running towards nothing / again and again…”.
Ook de reizende dichter in “Hulshorst” wordt zich uiteindelijk bewust van de stilte en verlatenheid. “O minuten, / dat ik hoor het weinig waaien / als een oeroude legende / uit uw bossen: barse bende / rovers, rans en ruw / uit het witte Veluwhart.” Hieruit kan bovendien ook het nodeloos van het stoppen van de trein opmaken: de minuten die door een bende rovers worden gestolen van de passagiers van de trein.7
Het was het gedicht van Achterberg dat station Hulshorst na de oorlog nog enige bekendheid gaf. Dit werd zelfs kracht bijgezet door middel van het plaatsen van een heus “muurgedicht”, een gedicht in de openbare ruimte. Op 20 mei 1980, Achterberg zou toen 75 zijn geworden, werd dit plakkaat – toen nog op de muur – door weduwe Cathrien Achterberg-van Baak onthuld. Hierover werd bovendien veel in de media geschreven. Studenten van – jawel, het cirkeltje is rond – de hogeschool van Zwolle verleenden hieraan medewerking.8
Waarom onthulde Cathrien het plaquette en niet Bep? Het antwoord daarop moet ik u schuldig blijven. De medewerking van Cathrien was in ieder geval niet vanzelfsprekend, ze heeft veel geaarzeld. Desalniettemin vond ze de dag prettig. De NS maakte trouwens een gruwelijke fout: twee regels werden verwisseld. Kranten spraken er schande van. Later werd dit rechtgezet.9
In de nacht van 31 mei 1987 om precies 00.17 uur stopte de laatste trein op station Hulshorst: het station moest in het schema plaatsmaken voor station Amersfoort-Vathorst, waar wél mensen zouden uitstappen.10 Geen eenzaam station meer, geen godverlaten knars: thans is het stationnetje een woonhuis waarvan het erf niet is te betreden. Het plakkaat is vervangen door een bord aan het wandelpad.
Een bezoek aan station Hulshorst en omgeving is zeker aan te raden. Het station is een bijzonder stukje cultureel erfgoed, waarvoor ik zojuist heb geprobeerd een lans te breken. Ook de omgeving is prachtig: Hulshorst ligt letterlijk aan de rand van de Veluwe: achter het spoor beginnen de bossen. Helaas is de eenzame stilte niet goed te ervaren, want de “trein naar het noorden” heeft inmiddels plaatsgemaakt voor de A28, die vlak langs het station scheert.
Bas Visscher
- In plaats van “oeroude” staat daar in regel 10 “veroude”.
- Wikipedia.org, Hulshorst.
- M. Westhuis, “Gerrit Achterberg maakte treinstation in Hulshorst een klein beetje bekend”, Reformatorisch Dagblad, 2 november 1988 (deze journalist beweert in dit artikel trouwens dat Achterberg in Hulshorst psychiatrisch verpleegd werd. Hierover is echter niks te lezen in de biografie van Hazeu.)
- Stationsweb.nl, station Hulshorst.
- Deze werd niet veel later gesplitst in de lijnen Utrecht – Zwolle (de “Veluwelijn”) en Zwolle – Kampen (het “Boemeltreintje”). Tot voor kort was dit de gebruikelijke route om vanaf Zwolle naar de Randstad te komen. Thans kan men dit traject via de Flevopolders afleggen.
- Wim Hazeu, “Gerrit Achterberg: een biografie”, Amsterdam, De Arbeiderspers, 2001, pag. 146.
- Klassiekers, een uitgave van Meander, 154, Gerrit Achterberg – Hulshorst, een bespreking door Ivan Sacharov.
- Ben van Wendel, “Hulshorst, als vergeten ijzer is uw naam”, door Ben van Wendel de Joode”, Mothoek, 2008, pag. 6.
- Ibid idem.
- M. Westhuis, “Gerrit Achterberg maakte treinstation in Hulshorst een klein beetje bekend”, Reformatorisch Dagblad, 2 november 1988.
Geef een reactie