Gerrit Achterberg, Boudewijn Büch en de coelacanth. Een wonderlijk trio. Een protestants-christelijke dichter, een linkse schrijvers-dichter en een vreemde vis. Wat hebben die drie met elkaar te maken? Meer dan je zou denken. Een longread over literatuur, religie en fascinatie.
Gerrit Achterberg
Gerrit Achterberg (1905 – 1962) was een bijzonder figuur. Hij was een van de Twintigers, een groep christelijke dichters waartoe onder andere ook J.C. Bloem, Slauerhoff en Ida Gerhardt behoorden. Achterberg begon zijn carrière als onderwijzer. In 1924 debuteerde hij, samen met Arie Dekker, met de bundel “De zangen van twee twintigers”. Al vroeg kreeg hij last van psychische problemen. Zo dreigde hij bijvoorbeeld al eens met zelfmoord. Ook werd hij voor militaire dienst afgekeurd wegens “zielsziekte”.
In 1931 kwam zijn eerste succesvolle gedichtenbundel op de markt. Deze droeg de titel “Afvaart” en is het eigenlijke debuut van Gerrit Achterberg. Achterberg zoekt naar zijn geliefde. “U” en “jij” worden in deze gedichten, en ook later, door elkaar gebruikt. Deze woorden kunnen zowel verwijzen naar een (verloren) geliefde of een (zoekgeraakte) God of Jezus Christus. Duidelijk is dat Achterberg iets zoekt dat er niet meer is. Weemoed en zielepijn komen in zijn gedichten sterk tot uitdrukking. Het inleidende, titelloze, gedicht in Afvaart is typerend voor de hele bundel:
Aan het roer dien avond stond het hart
en scheepte maan en bossen bij zich in
en zeilend over spiegeling
van al wat het geleden had
voer het met wind en schemering
om boeg en tuig voorbij de laatste stad.
Achterberg was calvinistisch (hervormd) opgevoed. Zijn gedichten zijn dan ook doorspekt met verwijzingen naar bijbelverhalen, het geloven en de Drie-eenheid. Achterberg koestert veel sympathie jegens Jezus. Het lijkt zelfs of hij met Zijn lot begaan is (link: “Reiziger “doet” Golgotha”).
Zes jaar later schiet Achterberg zijn hospita en haar dochter neer. Achterberg wordt ter beschikking gesteld aan de regering en verblijft tijdens de oorlog in een psychiatrische kliniek.
Boudewijn Büch
Het leven van Boudewijn Büch (1948 – 2002) is wat moeilijker in woorden samen te vatten. Büch lijkt redelijk doorsnee te zijn opgegroeid, ware het niet dat Büch zijn hele leven in nevel verhulde. Dit mystificeren had Büch geleerd van Gerard Reve.
Büch wilde dichter worden, en zag zichzelf ook als een dichter. Op achtentwintigjarige leeftijd debuteerde hij met “Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs”. In de aanloop naar zijn dichterschap koketteerde Büch met homoseksualiteit. Ook zou Büch naar eigen zeggen een doctoraal Duits en Filosofie hebben.
Zijn roman “De Kleine Blonde Dood” werd zijn bestseller. De hoofdrolspeler in deze roman heeft een zoontje, dat op jonge leeftijd overlijdt. Tegelijkertijd vertelt het verhaal over de jeugd van Büch en diens vreemde vader. Zijn vader zou iets verschrikkelijks hebben meegemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog en een tiran voor vrouw en kinderen zijn.
Andere romans van Büch, zoals “Weerzien”, “Het Dolhuis”, “De Hel”, “Geestgrond”, “De bocht van Berkhey” en “Het Geheim van Eberwein”, hebben allemaal op de één of andere manier iets met deze thema’s te maken. Na zijn dood was er veel kritiek op Boudewijn Büch. Büch zou zijn lezend publiek hebben voorgelogen: hij heeft nooit een zoon gehad, zijn vader was geen tiran en Büch had een rustige jeugd in Wassenaar.
Minder bekend is Büch als verzamelaar. Büch verzamelde alles wat los en vast zat. Hij was gefascineerd in de meest uiteenlopende onderwerpen: van dodo’s tot Goethe, van Mick Jagger tot Paaseiland. Zijn huis aan de Keizersgracht in Amsterdam had hij omgetoverd tot bibliotheek. Door het vele lezen vergaarde Büch kennis over allerlei onderwerpen. Die kennis droeg hij graag over, tijdens lezingen, of later in de VARA-programma’s “Büchs Boeken” en “De Wereld van Boudewijn Büch”.
De coelacanth
De coelacanth (latijnse naam), een oervis, was in eerste instantie alleen bekend als fossiel. Louis Agassiz, paleontoloog, was de eerste die melding maakte van een fossiel van de coelacanth. In 1836 beschreef hij de soort Coelacanthus granulatus uit het Perm (300 tot 250 miljoen jaar geleden).
Groot was de verbazing toen trawlervisser Hendrik Goosen in 1938 een hele vreemde vis, met pootachtige vinnen, in zijn netten had zitten. Hij belde Marjorie Courtenay-Latimer, verbonden aan het Natuurhistorisch Museum van Oost-Londen, voor nader onderzoek. Courtenay-Latimer begreep dat deze vis bijzonder was. Omdat juiste conserveringsmiddelen niet voorhanden waren, liet zij de vis opzetten. Courtenay-Latimer op haar beurt, nam contact op met James Leonard Brierley Smith, ichtyoloog en docent aan de Rhodesuniversiteit in Kaapstad, die de vis in 1939 kwam identificeren. Hij vernoemde de vondst naar Courtenay-Latimer: Coelacanth Latimera.
De vis was heel slecht geconserveerd. Er werd een beloning opgesteld voor het vangen van een nieuw exemplaar. In 1952 was het raak: er werd een coelacanth gevangen bij de Comoren. Smith vloog onmiddellijk, met hulp van de Zuid-Afrikaanse luchtmacht, naar de Comoren om onderzoek te doen naar de vis. In 1953 hield Smith voor de omroep van Durban, Zuid-Afrika, een radiorede over de vondst.
Ichtus en Darwin
Het nieuws werd opgepikt door de wereldpers. Het kan niet anders dan dat Achterberg gefascineerd raakte, zoals hij vaker gefascineerd raakte door bijzondere woorden, door een bericht over een coelacanth in een Nederlands dagblad.
Achterberg maakte een gedicht over de bijzondere vondst. Het werd voor het eerst gepubliceerd in het allang opgeheven tijdschrift Maatstaf. Hetzelfde jaar (1953) verscheen het in zijn bundel Cenotaaf.
Ichtyologie
Er is in zee een coelacanth gevonden,
de missing link tussen twee vissen in.
De vinder weende van verwondering.
Onder zijn ogen lag voor ’t eerst verbondende eeuwen onderbroken schakeling.
En allen die om deze vis heenstonden
voelden zich op dat ogenblik verslonden
door de miljoenen jaren achter hen.Rangorde tussen mens en hagedis
en van de hagedis diep in de stof,
verder dan onze instrumenten reiken.Bij dit besef mogen wij doen alsof
de reeks naar boven toe hetzelfde is
en kunnen zo bij God op tafel kijken.– Gerrit Achterberg
– Uit “Cenotaaf”, 1953
Het is een sonnet met een vast rijmschema. “Missing link”, in de tweede regel, verwijst naar de evolutieleer van Darwin. Destijds werd aangenomen dat de pootachtige vinnen van de coelacanth erop wijzen dat de vis een tussensoort was (later is deze theorie verworpen).
De eerste acht regels van het gedicht gaan over de vondst van de coelacanth. In de daarop volgende regels dicht Achterberg in de wij-vorm. Eerst volgen we de evolutionaire weg in omgekeerde richting: “Rangorde tussen mens en hagedis / en van hagedis diep in de stof, / verder dan onze instrumenten reiken.” Dus van mens terug naar hagedis, en van hagedis terug naar de stof – eencelligen – die amper door de mens waarneembaar is. Dit is tegelijkertijd een metafoor voor het ontstaan, de kern, de oorsprong van al het leven.
De laatste drie regels van het gedicht laten zich iets lastiger duiden: “Bij dit besef mogen wij doen alsof / de reeks naar boven toe hetzelfde is / en kunnen zo bij God op tafel kijken.”
De versanalyse van Rozemarijn van Leeuwen legt dit deze laatste drie zinnen uit aan de hand van een sleutel, die te vinden is in de titel. Ichtyologie betekent viswetenschap. “Ichtus” is Grieks voor “vis”. Ichtus verwijst ook naar Jezus Christus. De beginletters van de Griekse woorden Iesous Xristous Theos (H)Uios Soter (Jezus Christus Gods Zoon Redder) vormen samen het woord Ichtus. Hier komt ook het ichtussymbool vandaan dat al snel als code door vroege christenen werd gebruikt. Zien we de titel vanuit dat perspectief, dan kunnen we Ichtyologie uitleggen als “Christus-wetenschap”.
Plaatsen we het gedicht in dit perspectief dan lijken de eerste drie regels van het sextet te duiden op de evolutietheorie van Darwin en de laatste drie op God. De laatste zin is trouwens goed gevonden: “en kunnen zo bij God op tafel kijken.” Achterberg gebruikt hier een uitdrukking die in de jaren ’50 gebruikelijk was. Als iemand heel lang was, werd gezegd dat hij bij Onze Lieve Heer op tafel kon kijken.
Al met al is Ichtyologie een speels gedicht. De eerste zin kan letterlijk uit een krant zijn overgenomen: “Er is in zee een coelacanth gevonden”. De laatste zin is een uitdrukking. Tussen de eerste en laatste zin ligt wetenschap en religie beklonken.
De wereld van Boudewijn Büch
Boudewijn Büch verklaart in zijn boek “Een heel huis vol” (2001) over zijn liefde voor Gerrit Achterberg en waar de fascinatie voor de coelacanth vandaan komt:
“De verklaring voor mijn coelacanth-liefde was de naar mijn overtuiging grootste Nederlandse dichter van de twintigste eeuw, Gerrit Achterberg (1905 – 1962). In 1964 las ik op de middelbare school in de Achterberg-bloemlezing van Paul Rodenko “Voorbij de laatste stad” op bladzijde 126 het vers Ichtyologie [vissenkunde] met op de pagina daarnaast het vers gereproduceerd in het handschrift van de dichter.”
In hetzelfde boek van Büch zijn een paar aantekeningen uit zijn dagboek opgenomen. Op 12 januari 1998 krijgt Büch iets bijzonders ter ore:
“Het is te danken aan mevrouw Marjorie Courtenay-Latimer dat de vis als iets heel bijzonders werd aangemerkt. En wat blijkt nu: deze stokoude dame leeft nog en wenst mij te ontvangen! Ze zal toch godvergeme niet de dag voordat ik bij haar binnenstap in Zuid-Afrika overlijden…”
Deze Courtenay-Latimer is inderdaad de eerder genoemde “ontdekster” van de coelacanth in 1938! Inmiddels is mevrouw Courtenay-Latimer, door Büch tot C.-L. afgekort, op hoge leeftijd, maar nog wonderwel bereid voor Büch’s televisieprogramma “De wereld van Boudewijn Büch” zich een interview te laten afnemen. Vijf dagen later zijn Boudewijn Büch en televisieploeg in Pretoria gearriveerd.
“C.-L. is niet een écht aardige dame. Ze heeft iets van een verbitterde, ongetrouwde vrouw. Ze is inderdaad nooit gehuwd geweest. Het interview met haar duurt ongeveer 45 minuten. Echt vragen stellen hoeft niet, ze vertelt zonder twijfel of vergissing haar verhaal tóch wel. Ze luistert zelfs niet of nauwelijks naar mijn vragen. Toch is het imponerend met deze vrouw – die ik zo lang wilde spreken – te praten, maar van wie ik dacht: dat kan niet meer, ze is al jaren dood.”
En zo is dan de cirkel rond: de weg terug en de weg naar boven. Van coelacanth naar Courtenay-Latimer naar Achterberg naar Büch naar Courtenay-Latimer naar coelacanth.
Bekijk hieronder de beelden van het interview. Mevrouw C.L. overleefde Boudewijn Büch zelfs nog. Ze stierf in 2004 in Oost-Londen, Zuid-Afrika. In deze aflevering van “De wereld van Boudewijn Büch” leest Büch trouwens Ichtyologie voor.
Boudewijn Büch, Een heel huis vol: over een natuurwetenschappelijke verzameling (2001)
De Arbeiderspers, ISBN: 9789029580953
Gerrit Achterberg, Cenotaaf (1953)
Alleen antiquair verkrijgbaar
Rozemarijn van Leeuwen, Versanalyse en interpretatie. Over het lezen en interpreteren van gedichten: Ichtyologie. Link: rozemarijnonline.nl
Geef een reactie