‘Maar waarom hebben kippen geen gebitje?’ Er is niemand die zo over gekte kon schrijven als Maarten Biesheuvel. Inmiddels ben ik toch een heel eind gekomen met de canon van de Nederlandstalige literatuur, maar weinig verhalen blijven me zo bij als die van Biesheuvel.
Biesheuvel bond met zijn schrijven de strijd aan met zijn eigen gekte. Dat resulteerde in een stroom van korte verhalen. En het knappe aan die verhalen is de lichtvoetigheid waarmee hij de dwaasheid van het bestaan, de gekte in ieder mens en de relatie tussen mensen beschreef. De hoofdpersoon zit in een auto en denkt: ‘In Keulen zal ik kotsen!’ Wanneer heb je voor het laatst zo’n zin gelezen?
‘In de Bovenkooi’ (1972) is het debuut van J.M.A. – Maarten – Biesheuvel (Schiedam, 1939). Een verzameling verhalen met thema’s als geluk, zinloosheid, eenzaamheid, God, wetenschap. Het bekendste verhaal is ‘Brommer op zee’, een hallucinant verhaal over iemand die over zee aan komt rijden naar een schip en uitlegt hoe men over water kan rijden (je begint met een speld, die blijft drijven). Maar minstens zo goed is bijvoorbeeld ‘De maan’, over een gesprek met een groentekweker die zo zijn eigen opvattingen heeft over wetenschappelijk onderzoek over de maan.
Biesheuvel vond zelf dat hij ‘de gave van het Woord’ had. Klopt, hij had net zo goed dominee kunnen zijn. Dat merk je ook als Biesheuvel zelf voorleest: de verhalen komen dan pas echt tot leven. Voor de podcast ‘Het beste van Biesheuvel’, verschenen in 2019, selecteerden Remy van den Brand en Erik de Bruin twintig fragmenten waarin Biesheuvel uit eigen werk voorleest. En die fragmenten zijn geestig, soms zelfs hilarisch, en vaak ontroerend.
‘Maar waarom hebben kippen geen gebitje?’, vroeg Maarten al in de inleiding. Deze zin komt uit een van die mooie verhalen, Scarabaeus cogitans. Een Belgische arts, genaamd Guido Bostoen, bevindt zich op een rustige Stille Oceaan op het schip de Aurora, waar hij zich bezighoudt met het oefenen van een specifieke operatie. Hij herinnert zich zijn broer Sjef, die aan een zeldzame aandoening leed genaamd ‘Scarabaeus cogitans’, een kever die tussen de hersenen en de schedel leeft. Hierdoor stoten patiënten rare dingen uit, als ‘Grijp de rechterhand van de Christus Jezus. 1-0! De ijskappen smelten. Stop de zeehond! Maar waarom hebben kippen geen gebitje?’ Ondanks zijn expertise slaagde Guido er niet in zijn broer te redden van deze aandoening, wat hem blijft achtervolgen. Hij blijft wachten op een kans om deze ziekte te wreken, terwijl hij zichzelf voorbereidt op een operatie die nooit zal plaatsvinden.
De zinsnede ‘Maar waarom hebben kippen geen gebitje?’ is net zo krachtig als ‘In Keulen zal ik kotsen’ uit ‘De grote weg’. Zo krachtig, dat het zelfs in het hoofd van Vader Abraham bleef hangen, die het Kinderen voor Kinderen-liedje ‘Waarom hebben kippen geen gebitjes?’ schreef en componeerde. Dan wordt pas echt duidelijk wat literatuur vermag, als zelfs Pierre Kartner door je verhaal geïnspireerd raakt.
Kostelijk is ‘Spreken in tongen’, waarin Maarten een vriendin opvoert die over haar evangelische jeugd vertelt:
Toen ineens begon er een ouderling uit Amsterdam door de tent te rennen. “Achwataballa!” riep hij uit, “gnoerstikom Pelkman passejewietsj huichsja Ter Vreeze patom, etiem djelo snatsietjelno objechtsjajetsje, halleluja.” […] Een andere ouderling uit Amsterdam sprong op een verhoging en sprak met luide stem: “Gode zij dank kan ik verstaan wat ouderling Ruisblad heeft gesproken. Hij zegt namelijk dat ouderling Pelkman gelijk heeft en niet meneer Ter Vreeze. Aldus spreekt namelijk God: ‘De collectezakjes blijven gewoon in hun oude vorm gehandhaafd en de voordeur van de kerk der Haagse gemeente wordt groen geverfd.’”
Achwataballa. In Keulen zal ik kotsen.
Geef een reactie